Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De [8]wateren [9]maakten hem groot, [10]de afgrond maakte hem hoog; [11]die ging met zijn stromen rondom zijn [12]planting, en [13]zond zijn waterleidingen uit tot alle bomen des velds. 8. Dat is, de gelegenheid en toevloeiing, die Ik hem beschikte van alles wat tot wasdom van zijn staat mocht dienen; vergelijk boven hfdst.17 vs.5,8, en hfdst.19 vs.10, enz. en onder vs.-1;5,7. 9. Of, brachten, kweekten hem op. 10. Dat is, diepe wateren, grote diepten. 11. Afgrond, of diepte. 12. Gelijk boven hfdst.17 vs.7. 13. Dat is, deelde van zijn overvloed anderen koningen mede, die minder waren dan hij, en door hem welvoeren.